(Een eerdere versie van dit verhaal verscheen in Pure Fantasy Magazine, nummer 16)
Zijn vingers gleden door een waterval en toch bleven ze droog. Een waterval van donkere strengen, glad als nieuw gelakt hout, soepel als satijn. De man sloot zijn hand en klonk het zalige vrouwenhaar vast. Hij trok zacht.
‘Niet doen,’ zei de naakte vrouw.
De man keek als een kind dat zijn speeltje terug moest geven. Hij opende zijn hand en de lokken stroomden terug op haar schouders. ‘Ik zal je je vijftig dinar geven,’ mompelde hij.
Vanachter het gordijn keek Jasmen toe. Die vrouw had inderdaad wonderlijk mooi haar, maar het bedrag was belachelijk, als dienaar zou hij op deze hele reis amper zoveel verdienen. Om twee dinar te sparen at hij zelfs stiekem restjes in de keuken, zoiets zou zij vast niet hoeven doen. Hij controleerde zijn mondhoeken op kruimels.
Zijn heer ging rechtop zitten op de rand van het bed, zo ver als zijn buik hem toestond. Hij hijgde en sloeg een glas met een bodempje drank achterover en slikte. ‘Ruma uit Andesia. De beste. Honderd dinar per fles.’ Hij stond op, pakte zijn beurs uit zijn tuniek en wierp vijf munten op het bed. ‘Je was fantastisch.’
De vrouw schoof de munten met haar mooie vingers bijeen.
‘Ik heet Vena, en u?’
‘Heer Elkar,’ zei hij fier.
‘U bent een goede minnaar. Ik hoop dat u nog eens komt.’ Haar stem klonk routineus verleidelijk.
Hij grinnikte. ‘Graag! Maar niet meer vanavond. Vanavond ga ik nog iets mooiers beleven, ik ga een chevrix vangen.’
Bij het woord ‘chevrix’ stapte Jasmen naar voren. Dat was zo afgesproken. Hij liet zijn ogen bewust even over de vrouw glijden, daarna wendde hij zich tot zijn heer. Zo van dichtbij rook hij zijn dronken adem. Honderd dinar per fles. Een dinar per slok. Hij walgde ervan.
‘De zon is al onder, heer. Wilt u vanavond nog gaan?’
‘Natuurlijk,’ zei heer Elkar.
Terwijl Jasmen de mantel openhield, keek hij om naar Vena. Ze glimlachte, maar hij kon het niet opbrengen om terug te lachen. De vijftig dinar waren onbegrijpelijk. Deze hele reis was trouwens onbegrijpelijk en vervelend; hij had deze winter thuis willen blijven, maar heer Elkar, zoals altijd, dacht alleen aan zichzelf.
Hij trok de riem van zijn heer hard aan.
‘Voorzichtig, voorzichtig,’ hijgde die.
‘Het spijt me, heer.’
‘Jasmen is altijd hardhandig met me,’ zei Elkar tegen Vena. ‘Hij houdt niet van luxe. Hoe meer ik geniet, hoe meer werk hij heeft. Maar wat kan ik eraan doen? Als je rijk bent, moet je genieten, anders kunnen de armen niets verdienen.’ Zijn lach galmde door de kamer.
Jasmen glimlachte mee, zoals het hoorde en zoals hij al tientallen jaren deed. Ondertussen dacht hij aan zijn vrouw en zijn dochtertje Anthiën, die nu samen wortelknollen moesten steken. Zouden ze er aan gedacht hebben om de spade aan te scherpen? Anders zouden ze niet diep genoeg kunnen steken en dan zouden de knollen beschadigen en gaan rotten.
Vorige maand had heer Elkar zijn gril onthuld. Hij had gezegd dat hij een chevrix wilde vangen. Een chevrix nog wel. Een wezen zo puur als de eenhoorn, dat vrij en onbedorven leefde in de bossen, zo schichtig dat het alleen door de nobelste mannen benaderd kon worden. Met de geboorte van Anthiën hadden Jasmen en zijn vrouw nog bij een beeld van het dier gebeden. Waarom moest Elkar er dan een jagen? Wat kon hem zuiverheid schelen? Jasmen had nog wel vallen en netten gekocht, op aandringen van Elkar, maar hij zou niet toestaan dat er een in de handen viel van zijn meester. Het kon gewoon niet zo zijn dat hoge heren alles zomaar konden krijgen.
Even later was Elkar aangekleed en gingen ze op weg. Elkar volgde met stevige passen de weg langs een beek en Jasmen kwam erachteraan, beladen met de netten en touw en proviand. Zijn heer was erg vrolijk en vertelde honderduit.
‘Men spreekt altijd over de chevrix alsof het een vrouw is,’ zei hij. ‘Haar manen brengen het eeuwige geluk.’
‘U weet veel over de chevrix,’ zei Jasmen.
‘Ik heb haar uitvoerig bestudeerd, sinds baron de Guercy op het winterbal een lok van haar manen presenteerde. Hij had in dit bos een chevrix weten te lokken. Hij zei dat ze lijkt op een kleine pony. Haar vacht is donkerbruin als een wilde kastanje en ze staart je aan als een schichtige maagd. Ze heeft opvallende lange donkere manen, die reiken tot haar hoeven.’
‘Hoe vinden we haar dan in het donker?’
‘Ah!’ Even draaide Elkar om. ‘Dat is heel eenvoudig. Ze komt op mij af. Een chevrix wordt namelijk aangetrokken door mannen zonder begeertes. Dan wordt ze rustig en zal ze haar hoofd in hun schoot leggen. Het is dé manier om een chevrix te vangen.’
Jasmen schudde meewarig zijn hoofd. ‘Slim,’ zei hij.
Na enkele uren stopten ze bij een open plek die blauw opgloeide in het maanlicht. Misschien was deze plek ooit een ven geweest, maar nu groeide er vooral buntgras, met wat grote eiken eromheen. In het midden stonden een paar jonge berkjes, zodat je van de bosrand net niet naar de overkant kon kijken.
‘Ik ben te moe om verder te gaan,’ zei Elkar. ‘Dit moet maar een goede plek zijn. Pak maar uit.’
Jasmen maakte een tent van takken en oliedoek. Daarna spreidde hij een net uit, en een groot lang touw. ‘Waar zal ik het ophangen?’
‘Boven ons. Als de chevrix op mij afkomt, dan moet jij het touw kappen zodat ze verstrikt raakt en niet meer kan ontsnappen.’
‘Wil u haar doden dan?’ vroeg Jasmen, geschrokken.
‘Nee, nee. We gaan alleen haar manen snijden. Haar magische manen, die moeten we hebben.’
‘Ze zal schrikken.’
‘Ach, daar houden vrouwen van.’
Terwijl Jasmen het grote net tussen de takken spande vroeg hij: ‘Hoe heeft de baron een chevrix kunnen lokken? Hij lijkt me toch een man van veel begeertes, als ik zo vrij mag zijn.’
Elkar lachte. ‘Zo vrij mag je wel zijn. De baron is niet dom. Hij fluisterde me een geheim toe op het bal.’ Even stopte hij met praten en keek Jasmen aan. ‘Kan ik je een geheim toevertrouwen?’
‘Natuurlijk, heer.’
‘De baron heeft me laten beloven dat ik het niemand zou zeggen. We zijn oude vrienden, weet je.’
Jasmen knikte.
‘Weet je wat er gebeurt als je ergens niet aan mag denken? Juist ja. Dan denk je er juist nog meer aan. Dan kruipt het in je hoofd en vult het je helemaal op. Dan moet je je zin hebben. Zo werkt het. Maar de baron, die snoodaard, die draaide het om!’ Even keek Elkar achterom, alsof ze hier afgeluisterd konden worden. ‘Als je iets heel veel doet, dan gaat het vervelen en wil je het niet meer. En dan komt de chevrix naar je toe. Zo heeft de baron haar manen gesneden.’ Elkars ogen glommen bij de gedachte. ‘Na deze week in dit stadje kan ik geen ruma meer zien, geen rijpe kazen meer proeven en geen vrouwen meer voelen. Ik ben ermee klaar, ik begeer niets meer. Vanavond ga ik een chevrix vangen en op het lentebal zal iedereen me bewonderen.’
Jasmen trok het laatste touw strak. ‘Een doordacht plan, heer.’
Nadat de val gereed was, maakte Jasmen voor heer Elkar een zitplaats aan de bosrand, onder droog gras en dekens, zodat zijn heer het niet koud zou krijgen. Daaromheen zette hij flesjes met allerlei dranken en stukjes verfijnde kazen en gebak, die Elkar kon eten als hij toch enige verlangens voelde. Hij liet ook een klein zilveren belletje achter. Daarna trok hij zich terug achter een eik, met het touw in zijn hand waar hij aan zou trekken om het net te laten vallen als het belletje rinkelde.
Vanuit zijn schuilplaats dacht hij even aan Anthiën. Ze zou vast gaan pruilen als ze hoorde dat haar vader een chevrix ging vangen. Het zou hem een lief ding waard zijn als Elkar vanavond geen enkele haar te pakken zou krijgen. Maar hoe? Hij wilde nadenken, maar de avondlucht maakte hem slaperig.
Jasmen ontwaakte door belgerinkel. Hij liet het net vallen en haastte zich naar heer Elkar. Die zat nog steeds op zijn deken. De meeste drankjes en kazen waren op.
‘Wat is er heer, heeft u de chevrix gezien?’
‘Nee, nee,’ zei Elkar verward. ‘Ik heb zelfs niets gehoord.’
‘Waarom belde u dan?’
‘Ik belde omdat ik nieuwe gebakjes wil. Ik heb ze op en nu denk ik er steeds aan. Ik denk dat ze daarom niet komt.’
‘Zo u wilt heer.’
‘Maar niet die rode, die vond die vrouw van vanavond lekker, Vena. Ze doen me aan haar denken.’
Jasmen legde nieuwe kleine gebakjes en snoepjes rond heer Elkar, en verdween weer achter de boom. Hij hees het net opnieuw op, blij dat de chevrix niet gevangen was. Hij hoopte dat het nu wel even zou duren, maar tien minuten later hoorde hij het zilveren belletje weer rinkelen. Hij liet het net vallen en stond opnieuw op, uit de warmte van zijn zitplaats. Snel liep hij in het maanlicht naar zijn heer.
Elkar was opgestaan en beende onrustig heen en weer. ‘Ik begrijp er niets van. Ik heb de chevrix nog niet gezien. Volgens mij verlang jij ergens naar, Jasmen, daarom blijft ze weg.’
‘Nergens naar, heer,’ zei Jasmen, bijna eerlijk. ‘Anders had ik het zeker gezegd. Ik neem aan dat u er dan aan tegemoet zou zijn gekomen.’
‘Misschien,’ mompelde Elkar misnoegd. Hij kon grapjes van zijn dienaar nooit waarderen.
Er flitste een idee door Jasmens hoofd, een mogelijkheid om dit onzalige plan te verijdelen. Hij schraapte zijn keel en sprak zijn zin zo natuurlijk mogelijk uit. ‘Misschien is het die vrouw, heer. Overal waar ik kijk, in de boomkruinen, in het gras, zie ik haar wuivende haar. Ik kan me voorstellen dat u daardoor afgeleid wordt.’
De wenkbrauwen van heer Elkar trokken op. ‘Ik had het nog niet zo bekeken,’ zei hij. ‘Maar het is wel zo. Ze is nooit helemaal uit mijn gedachten verdwenen.’
‘Alles wat beweegt herinnert u aan haar.’
‘Jazeker.’
‘Dat is vast de reden dat de chevrix niet komt.’
Elkar fronste. ‘Als dat zo is, dan heb ik geen keuze, Jasmen. Ik moet naar Vena terug, meteen. Jij kunt achterblijven, en onze netten bewaken. Ik probeer mijn verlangen naar Vena te stillen, zodat ik haar echt kan vergeten. Dan kom ik terug. Dan kunnen we de jacht hervatten.’
Jasmen pakte wat proviand voor zijn heer in en zwaaide hem uit. Binnen enkele uren zou Elkar bij Vena zijn. Zou ze op hem wachten? Of zou ze al een andere klant hebben? Jasmen geloofde in ieder geval niet dat Elkar snel terug zou komen.
Voor de laatste keer die avond nestelde Jasmen zich naast de eik. Heer Elkar zou hem in ieder geval niet meer wekken. Het was niet koud en het maanlicht op het buntgras bleef een genot om naar te kijken. Zo zittende vroeg hij zich af waarom de chevrix niet naar hem kwam. Dat zou helemaal niet zo vreemd zijn? In tegenstelling tot Elkar en die vrouw Vena kon hij met weinig tevreden zijn. Hij zat lekker warm onder Elkars dekens, met nog wat restjes van de zoetigheden en koeken om te eten. Hij zou binnenkort naar huis gaan. Een chevrix zou zeker het onderscheid voelen tussen een hardwerkende, sobere dienaar en een leeghoofdige, veeleisende heer. Zeker als die dienaar haar net had verdedigd. Hij kon zich eigenlijk niet voorstellen dat ze zou wegblijven. Zou hij haar proberen te lokken? Volgens de baron was de truc om helemaal nergens aan te denken. Alsof dat mogelijk was. Hij sloot zijn ogen en doezelde weg.
Jasmen voelde de warmte van het zonlicht op zijn wangen. Een schim stond voor hem, tegen de laaghangende zon in. Haar manen golfden, stroomden van haar hoofd tot haar heupen, golfden als een satijnen waterval, soms donker als kastanje, soms als kersenhout. Droomde hij? Hij kneep zichzelf zacht, maar nee, hij was wakker. Het was ongelooflijk, een chevrix! Hij had het wel gedacht; zo zag je maar, eenvoud werd beloond! Heel langzaam trok hij zijn mes uit zijn gordel tevoorschijn, voorzichtig om niets te wensen, voorzichtig om de chevrix niet weg te jagen. Hij wilde toch een paar van haar manen snijden, nu hij de kans kreeg. Voor Anthiën.
‘Jasmen?’
Hij schrok van de stem. Hij wist niet dat een chevrix kon praten. Van de schrik werd hij echt wakker. Hij sperde zijn ogen open en zag Vena staan.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg hij.
‘Waarom ben je zo verbaasd?’ Vena hield haar hoofd scheef en het zonlicht maakte een aura in haar loshangende haar.
‘Ik dacht dat ik een chevrix zag.’
Vena lachte hard. ‘Geloof jij ook al dat er hier een chevrix zit?’
‘Waarom niet? Dat zei de baron.’
‘Jullie mannen geloven ook alles.’
Haar toon ergerde hem, maar hij zei niets terug.
‘Weet je,’ zei Vena. ‘Vroeger moest ik in deze tijd wortelknollen steken, heel diep, en dat was een rotkarwei, want als je die knollen kapot stak dan waren ze onbruikbaar. Op een dag kwam er een vriend van de baron die vroeg naar de chevrix. Omdat hij rijk was, wilden we hem graag een plezier doen. Sindsdien komen er heren naar ons dorp om zich vrij te maken van begeertes, zoals ze het zelf zeggen. Iedereen wil graag dat er hier een chevrix huist, maar dat wil niet zeggen dat er ook echt een zit.’
Jasmen slikte. ‘Jullie hebben mijn heer en de baron voorgelogen? Dat is onvergeeflijk. Ik zal dit aan heer Elkar moeten zeggen.’
Vena haalde een fles Andese ruma uit haar heuptas en zette die voor hem neer. ‘Dit is een nieuwe fles, nog verzegeld. Die heeft Elkar gisteravond nog gekocht, maar nooit aangeraakt. Hij is voor jou.’
‘Je steelt van mijn heer.’
‘Hij heeft hem aan mij gegeven. Maar je kunt hem teruggeven aan Elkar als hij je vraagt er een te kopen. Dan kun je het goud houden dat hij je voor de wijnverkoper geeft.’
Jasmen dacht erover. Dat was wel honderd dinar, tweemaal zoveel als hij met deze reis zou verdienen.
‘Je hebt dit gewoon verdiend,’ zei ze. ‘Omdat je Elkar zo trouw dient.’
Dat was waar. Hij had ook recht op iets. Zeker nu hij voor niets hierheen was gereisd. Hij keek haar nog eens aan. Hij was wel arm, maar niet naïef. ‘Wat wil je van me, Vena?’
‘Ik wil dat je een verhaal vertelt aan heer Elkar dat hij met trots aan zijn vrienden kan doorvertellen.’
‘Wat voor verhaal?’
‘Hetzelfde als de baron vertelde.’
Vena pakte een klein mes, en sneed zorgvuldig een lange lok af en gaf die aan Jasmen. ‘Het verhaal dat je een chevrix kunt vangen in deze bossen.’
Jasmen nam de lok in zijn handen. Hij was zacht en glansde, meer nog dan het haar van zijn dochter. Was dit oplichterij of het eeuwige geluk? Hoe meer hij erover nadacht, hoe logischer het was: Vena hield iedereen voor de gek. Ze was geen vrouw van lichte zeden, maar een chevrix. Het zou ongeluk brengen om haar iets te weigeren. Hij pakte de fles ruma en legde hem in zijn schoot.
‘Er huist een chevrix in deze bossen,’ zei hij overtuigd. ‘De baron heeft niets gelogen.’